(eerder gepubliceerd op 15 juni 2020 op Geloven met autisme)
Van jongs af aan kijk ik om me heen en leer ik hoe de samenleving werkt. Door te kijken, leer ik de ongeschreven regels en vind ik mijn weg in de wereld om me heen. Zo leerde ik bijvoorbeeld dat je altijd zegt dat het goed gaat. Het is zo’n beetje de standaard begroeting (Hallo, hoe gaat het met je? Goed, en met jou? Ook goed, we spreken elkaar nog wel).
Iets wat ik doe, en wat denk ik veel mensen met autisme doen, is spiegelen. Je gebruikt dezelfde woorden als een ander, maar ook: je neemt de stemming over van een ander. Als iemand tegen mij zegt “wat zie je er goed uit” of “wat ben je goed bezig”, zal ik niet snel zeggen dat het niet zo is. Want als ik het goed doe, dan kan het toch niet slecht gaan?
Het is iets om rekening mee te houden als je met een autist in gesprek gaat: probeer je zo neutraal mogelijk op te stellen.
Verwoorden wat je denkt en hoe iets voelt, is voor autisten vaak lastig. Mij helpt het om dingen op te schrijven en te laten lezen. En het helpt ook als iemand me de tijd geeft om de woorden te vinden door gewoon een tijdje stil te blijven en niet in te vullen wat ik waarschijnlijk bedoel. Wat jij namelijk niet ziet, is dat tijdens die stilte mijn hoofd overuren maakt op zoek naar hoe ik iets moet zeggen.
Ik denk dat het de kunst is om ook achter de woorden te luisteren, om de spanning te zien. Iets wat zich bij mij bijvoorbeeld uit in friemelen met mijn handen of veelvuldig naar buiten kijken. O ja, en ik ga veel lachen, wat natuurlijk best een tegenstrijdig signaal is.
Probeer te begrijpen dat de woorden die komen vaak maar het topje van de ijsberg zijn. Als ik aangeef dat het niet zo goed gaat, bedoel ik eigenlijk te zeggen dat het echt niet goed gaat. En ook al zal ik daar zelf snel weer overheen praten, natuurlijk wil ook ik dat het wel gehoord wordt. Dat iemand mij helpt om wel een keer uit te spreken dat het slecht gaat, om wel woorden te geven aan het verdriet.
Of als het om geloven gaat: om wel alle vragen te kunnen stellen die in me opkomen. Alle gedachten waarvan ik zelf denk dat ze er niet mogen zijn, wel te uiten. Want wat was het een opluchting dat ik eindelijk durfde te zeggen dat ik boos was op God en om dan te horen dat het mag.