(eerder gepubliceerd op 24 januari 2021 op Geloven met autisme)
Vroeger dacht ik dat geloven gelijk was aan zeker weten.
Dat je pas in God geloofde als je zeker wist dat God bestond.
Ook dacht ik dat het er om ging dat je op alle vragen een antwoord had.
Twijfelen was uit den boze.
Lange tijd ging het rationele denken en geloven bij mij best goed samen.
Ik las veel, ging naar de kerk en catechisatie. Ik slurpte alle kennis op en dacht dat dat geloven was. Dat ik het me eigen kon maken net als bijvoorbeeld een vreemde taal of wiskunde.
Dat is immers hoe ik met mijn autisme dingen leer. Ik leer hoe het leven werkt door kennis te verzamelen uit bijvoorbeeld boeken, maar ook door naar andere mensen te kijken en dat gedrag vervolgens over te nemen. Ik houd van logica, van regels en van structuur. Dat maakt de wereld om me heen veilig en overzichtelijk.
Je raadt het al: op een gegeven moment liep ik vast.
De vragen rond geloven werden ingewikkelder. Ik kon niet alles wat ik me afvroeg meer rijmen met wat ik las. Of ik las dingen waar ik het eigenlijk helemaal niet mee eens kon zijn. In de kerk waar ik toen naar toe ging, bleek het ook niet zo rationeel als ik altijd had bedacht. Ik besefte dat er verschillende Godsbeelden waren, dat mensen anders in het geloof stonden en toch allemaal geloofden. Dus al die kennis die ik opdeed… wat was dat nog waard? Was het wel zo feitelijk als ik altijd dacht? Wat geloofde ik zelf eigenlijk? En geloofde ik eigenlijk wel?
Sinds ik weet dat ik autisme heb, ben ik mezelf opnieuw aan het ontdekken. En dat geldt ook voor wat ik geloof. Want dat ik geloof durf ik wel weer te zeggen tegenwoordig. Dat het door mijn letterlijke en logische denken voor mij moeilijk is om me een beeld te vormen bij God, probeer ik tegenwoordig maar gewoon te accepteren. Geloven in God is lastiger op die manier, maar niet onmogelijk. Het gaat er niet om dat ik alles zeker weet en alle antwoorden heb. Op zoek zijn is genoeg.