(eerder gepubliceerd op 7 juni 2020 op Geloven met autisme)
Ik weet nog goed dat ik in de kerk zat en dat de dominee in de preek zei: “je hoeft alleen maar de uitgestoken hand van God te pakken”. Natuurlijk weet ik dat die hand er niet echt is. Ik ging dus ook niet om me heen kijken om te zien waar die hand zou zijn.
En toch… eigenlijk vraag ik me sinds dat moment af hoe ik dat zou kunnen doen: een hand pakken die er niet is.
Als autist neem ik (bijna) alles letterlijk. Wat ik begrijp, zijn de concrete en letterlijke dingen: met iemand praten, naast iemand lopen, iemand een hand geven, een arm om je schouder. God is voor mij vaag en abstract, een woord van 3 letters (zie God of Fup?).
In mijn hoofd is het heel ingewikkeld om deze twee dingen met elkaar te verbinden. Om God te zien als iemand met wie je kan praten, iemand die zijn hand naar je uit kan reiken, iemand die naast je kan lopen, iemand bij wie je kan schuilen. Ik kom niet verder dan dat het gewoon niet kan.
Ik begrijp dat het figuurlijk bedoeld is, dat het beelden zijn. Maar de volgende stap: me er iets bij voorstellen en het beeld begrijpen, dat is heel lastig. En eigenlijk gewoon onmogelijk: ik blijf toch hangen bij de letterlijke betekenis.